Agisme

Uit Wikifysio
Ga naar: navigatie, zoeken

Inleiding tot het probleem van het “agisme”

Inleiding

Het probleem van de vergrijzing van de bevolking staat sinds het begin van de jaren 1990 in het middelpunt van de belangstelling. De leeftijdspiramide is een rechthoek geworden! De verbetering van de volksgezondheid en de levensstandaard, de daling van het geboortecijfer, de babyboom na de Tweede Wereldoorlog zijn enkele van de belangrijkste oorzaken. Het probleem treft niet alleen de rijkere landen, maar ook de andere, die terzelfder tijd geconfronteerd worden met ontwikkelings- en demografische problemen. Het meest besproken probleem in de samenleving is de vraag wie de pensioenen zal betalen. Wij zullen ons hier niet buigen over het economisch aspect, maar stellen ons in de plaats van de werknemer die ouder wordt en de mogelijkheden inzake werk en pensioen moet onderzoeken. Wij verkiezen de omschrijving 'oudere persoon' boven 'oude persoon'. Uiteraard is men altijd ouder dan iemand anders en kan de leeftijd hiermee niet worden bepaald, maar wij verstaan hier onder 'oudere personen', de personen tussen 45 (de leeftijd die in bepaalde antidiscriminatiewetgevingen wordt vermeld) en 65 (traditionele pensioenleeftijd) jaar. Wij zullen deze categorie van mensen aanduiden met O+. Met deze wat onpersoonlijke afkorting voorkomen wij de veelvuldige herhaling van de term 'oudere persoon', die te uitdrukkelijk het accent legt op de leeftijd. De belangrijkste vraag die in industriële middens gesteld wordt, is of een O+ nog even doeltreffend en rendabel is als voorheen.

Het antwoord is soms negatief, wat ondernemingen die voortdurend herstructureren, ertoe aanzet deze, bovendien te dure, werknemer met pensioen te laten gaan. De volgende tabel geeft een overzicht van enkele vooroordelen die gangbaar zijn op de arbeidsmarkt.

Vooroordelen

Enkele vooroordelen over de arbeidscapaciteit Vooroordelen: de O+

Negatief

  • hebben niet meer de nodige kennis
  • hebben geen zin meer om te leren
  • zijn geen goede investering
  • zijn verstard in hun denken en gedragingen
  • zijn moeilijk te 'coachen'
  • passen zich minder goed aan verandering aan

Positief

  • zijn minder vaak afwezig
  • zijn bekwamer
  • zijn plichtsbewuster
  • zijn loyaler en trouwer
  • zijn stabieler
  • zijn meer gemotiveerd
  • verliezen minder tijd

Al die vooroordelen worden samengevat onder de noemer 'agisme'. Racisme was hét probleem van de 19de eeuw en seksisme dat van de 20ste eeuw, het agisme dreigt het probleem van de 21ste eeuw te worden.

Discriminatie naar leeftijd

Tussen die drie vormen van discriminatie is er een overduidelijke parallel, maar zijn er ook enkele verschillen:

  • Wij worden allen O+ en zullen dan geconfronteerd worden met discriminatie door

anderen, en die anderen zullen dan zijn wat wij nu zijn.

  • Het agisme kan niet alleen tegen de anderen, maar ook tegen zichzelf gericht zijn,

zoals wij hierna zullen zien. De term 'agisme' dook in 1969 op in de VS, en werd omschreven als het proces van vooroordelen en discriminatie tegen personen om de eenvoudige reden dat zij ouder zijn. Later werd de betekenis uitgebreid tot discriminatie tegenover eender welke leeftijdsgroep (jonger of ouder).Wij beperken ons hier echter tot agisme ten aanzien van O+. De betekenis werd ook uitgebreid tot de vooroordelen en discriminatie, niet alleen tegenover (negatief), maar ook ten gunste van (positief) oudere personen. Recenter tekende zich een ogenschijnlijk tegenstrijdige, maar eigenlijk op dezelfde elementen gebaseerde tendens af van het 'nieuwe agisme', waarbij de oudere persoon behandeld wordt met een ijver die naar neerbuigendheid neigt, en met te veel aandacht en toewijding wordt omringd. De vooroordelen of clichés vertonen de volgende hoofdkenmerken:

  • Het zeer sterk overtrokken beeld van bepaalde kenmerken
  • Het ontbreken van een wetenschappelijke basis of de overdrijving van de biologische

gevolgen van de veroudering

  • Hun onherroepelijke aspect: het proces lijkt onontkoombaar te zijn.
  • Het niet in overweging nemen van individuele verschillen.


Factoren die de ontwikkeling en instandhouding van het agisme bevorderen

Diverse factoren spelen een rol in de verspreiding van een negatieve beeldvorming over de O+:

Sociale factoren

Agisme is geen universeel en intercultureel verschijnsel. Uit een onderzoek van de literatuur blijkt dat de attitudes tegenover O+ gunstiger zijn in primitieve samenlevingen en dat ze zich in negatieve zin ontwikkelen met de modernisering. Dat kan ook te wijten zijn aan andere maatschappelijke perspectieven. Bijvoorbeeld : in de minder ontwikkelde landen worden O+ beschouwd als wijs en kennisdragend, terwijl zij in de 'ontwikkelde' landen onproductief, een last, parasieten van het systeem heten te zijn.

Culturele factoren

In samenlevingen waar leven en dood als een doorlopend proces worden beschouwd, zijn de vooroordelen minder uitgesproken. Zij treden meer op de voorgrond in westerse maatschappijen, die meer op jeugd, lichamelijke schoonheid en seksualiteit gericht zijn, zoals blijkt uit bepaalde reclame, films, en populaire televisieseries.

Economische factoren

De economische cultuur is gericht op rentabiliteit. Dit verklaart waarom de salarissen en productiviteit zoveel aandacht krijgen.

Wetenschappelijke factoren

Talrijke studies werden uitgevoerd zonder rekening te houden met de minimumvoorschriften voor wetenschappelijke studies: controlegroepen, representativiteit, steekproeftrekking … zodat de generatie-effecten worden toegeschreven aan de leeftijd.

Onderwijsfactoren

Het onderwijs besteedt onvoldoende aandacht aan het probleem van het agisme, zelfs in de medische wereld, zodat symptomen of problemen die te wijten zijn aan een ziekte, dikwijls worden toegeschreven aan ouderdom. Andere, zoals depressie, worden gebanaliseerd wanneer het om een O+ gaat.

Communicatiefactoren

De vooroordelen zijn binnengeslopen in het taalgebruik en in de manier waarop men zich uitdrukt, zowel in de media als in het sociale leven.Wat O+ zeggen, wordt dikwijls negatief beoordeeld en stereotiep behandeld. Terwijl racisme en seksisme bestreden worden, zijn problemen met betrekking tot de ouderdom, zoals geheugenverlies, een mindere fysieke conditie, dikwijls nog het voorwerp van sociaal aanvaarde spotternij.

Gevolgen van het agisme

De O+ kan deze vooroordelen en de leeftijdsgebonden fysiologische en psychologische evolutie aanvaarden of afwijzen. De afwijzing bestaat erin de veroudering te ontkennen, ze niet te willen zien, er niet te willen over spreken en zich niet te willen informeren. De O+ gedraagt zich dan als een eeuwig jonge man of vrouw (kleding, gedragingen, vrijetijdsbesteding, …) en gaat niet om met andere O+, tot de werkelijkheid hem achterhaalt, met de bijbehorende mislukkingen of ziekten. In geval van 'aanvaarding' wordt de reactie mogelijk gekenmerkt door de verinnerlijking van het negatieve zelfbeeld, die tot zelfverwaarlozing kan leiden. De O+ verandert geleidelijk van gedrag en persoonlijkheid, met verlies van zelfrespect, depressie, of in bepaalde gevallen zelfs de ontwikkeling van ontwijkingsgedrag waarbij de sociale contacten veranderen en de persoon geïsoleerd raakt of wegvlucht in diverse vormen van verslaving. De andere reactie berust op aanvaarding en een positieve benadering: de persoon past zijn of haar levensstijl aan via fysieke en intellectuele 'onderhoudsactiviteiten'. De O+ erkent het bestaan van de vooroordelen maar is vastbesloten ze te bestrijden, zowel voor hem als voor de anderen. Het gevaar bestaat immers dat personen die zelf deze vooroordelen hadden toen zij jonger waren, zich met het ouder worden naar die ideeën gaan gedragen en ze zelf in de praktijk brengen: minder motivering om te leren ("Het loont niet meer de moeite!"), meer bekrompen geest ("Ik ben nu eenmaal zo"), berusting ("Ik dien tot niets meer!"). Op die manier brengen zij zichzelf schade toe. Agisme komt niet noodzakelijk tot uitdrukking in een antisociaal gedrag, maar, misschien onbewust, ook in het taalgebruik, in bepaalde handelingen en gedragingen ("Doe maar rustig aan mevrouw, wij hebben al de tijd!"). Zo krijgt het agisme een subtiel en 'vriendelijk' karakter: luidere stem, ongevraagde fysieke hulp, gebruik van de voornaam of de derde persoon. Dit agisme treft men niet alleen aan bij het algemeen publiek, maar verrassend genoeg ook in de medische wereld, waar bepaalde gezondheidsspecialisten met een zekere afkeer oudere patiënten behandelen. Volgens sommigen zou dit ook het tekort aan gerontologen verklaren. Het agisme heeft diverse maatschappelijke gevolgen, die een diepgeworteld onbehagen ten aanzien van de O+ aan het licht brengen. In plaats van rekening te houden met hun behoeften en verwachtingen, beschouwt de maatschappij hun situatie als 'normaal' en onvermijdelijk. Op het professionele vlak hebben de gevolgen van 'agistische' gedragingen een sociaal en economisch karakter.

  • Op het sociale niveau bevorderen zij de 'ontmenselijking' en de eenzijdige opvattingen

over andere personen en zichzelf. Naast de discriminerende houding van de wetgever (professionele selectie), getuigen nog andere, subtielere handelingen van bewust of onbewust agisme: niet-selectie voor een opleidingsprogramma, toewijzing van een taak aan een jongere (om de betrokkene niet te overbelasten), het niet-verstrekken van informatie ('vergeten'). De O+ wordt bestempeld als 'rijp voor het pensioen', wordt aan de kant geschoven of isoleert zichzelf, verliest alle motivering, verstart intellectueel, is niet meer productief, blijft passief en wacht met een gevoel

van opluchting op het ogenblik dat hij of zij de stap naar dat 'welverdiende pensioen' kan zetten (ik heb mijn deel gedaan!).

  • Op het economische vlak wordt de O+ in de ondernemingen beschouwd als nutteloos,

als een oorzaak van productiviteitsverlies. De houding van het management ten aanzien van de O+ wordt bepaald door elementen zoals de kosten, de flexibiliteit, het leervermogen en de aanvaarding van nieuwe technologieën. Volgens de gegevens van de Eurobarometer voelde, in 1993, 79% van de O+ zich gediscrimineerd bij de toewijzing van arbeidsplaatsen, 67% voor de opleidingen en 62% voor de bevorderingen. De topmanagers zouden in het algemeen minder vooroordelen hebben dan de hiërarchische lijn die meer direct verantwoordelijk is voor de indienstnemingen. De studies tonen aan dat positieve vooroordelen (betrouwbaarheid, loyaliteit, …) evenveel voorkomen als negatieve (aanpassingsvermogen, flexibiliteit, …), maar dat de negatieve vooroordelen (of het financiële aspect) uiteindelijk de overhand krijgen. De strijd tegen de discriminatie kan dan ook niet worden gewonnen zonder het bewijs te leveren dat de negatieve vooroordelen ongegrond zijn. De economische aspecten spelen in dat opzicht een belangrijke rol: verscheidenheid van leeftijden, hoger rendement voor de opleidingsinvestering omdat O+-personeel stabieler is …

Literatuur over agisme

Er is zeer veel literatuur over agisme beschikbaar, maar het blijft om velerlei redenen vaag, zodat de argumenten tegen deze vooroordelen niet volledig overtuigend zijn.

  • Zelden wordt gepreciseerd om welke leeftijdsgroep het gaat.Vooroordelen van het

type "alle ouderen zijn seniel" en "ouderen zijn minder creatief in hun werk" hebben betrekking op verschillende leeftijdsgroepen

  • De literatuur vermeldt de vooroordelen in het algemeen, en niet ingedeeld volgens

beroepscategorie. Nochtans is het leervermogen op 50 jaar niet hetzelfde voor een groep monteurs in de auto-industrie en een groep bedienden in de dienstensector

  • Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen personen van verschillende gezagsniveaus,

terwijl de gevolgen sterk kunnen verschillen naargelang de persoon tegen wie het vooroordeel gericht is, een eenvoudige bediende of directeur van een onderneming is.

  • De literatuur vermeldt hoofdzakelijk de gemiddelde verschillen volgens de leeftijd,

zonder de aandacht te vestigen op de enorme individuele verschillen tussen de O+. Het onderzoek over de veroudering is bijzonder moeilijk uit te voeren:

  • Uit een studie die de lichaamslengte van personen van 60 vergelijkt met die van 20-

jarigen, zou men kunnen afleiden dat mensen met het ouder worden aanzienlijk kleiner worden. Uiteraard is de gemiddelde lichaamslengte de voorbije 50 jaar ononderbroken toegenomen, zodat de cijfers in de conclusie een verkeerd beeld zouden geven. Hetzelfde geldt tot op zekere hoogte voor andere aspecten zoals het leervermogen, het werkverzuim, … zodat alle transversale studies die jongere en oudere personen met elkaar vergelijken, alleen betwistbare resultaten kunnen opleveren. Men meet een generatie-effect in plaats van een leeftijdseffect.

  • In een arbeiderspopulatie van 55-jarigen in een onderneming vindt men alleen personen

die dit werk jarenlang lichamelijk en psychisch hebben verdragen. Het gaat dus om een sterk geselecteerde groep (healthy worker effect).

Zie ook:

Youtube


Fysieke klachten?

Fysiothrapeut.JPG Raadpleeg uw fysiotherapeut, specialist in beweging [2]

Kine.be.JPG Voor België [3]