Wervelkolom beweeglijkheid

Uit Wikifysio
Versie door BFTSAP (Overleg | bijdragen) op 14 dec 2010 om 15:14

Ga naar: navigatie, zoeken

Inhoud

ANATOMIE

DIT ARTIKEL DIENT NOG VERDER BEWERKT TE WORDEN!!!!!

Vorm

.Frontale vlak

rechtlijnig (scoliose is afwezig)

Saggitale vlak

4 krommingen

Sterkte van krommingen door index van Delmas

Delmas.JPG

  • dynamische persoon:veel krommingen < 94
  • statische persoon:afgevlakte krommingen > 94

Functies van de WK:

  • statische functie
  • kinematische functie
  • evenwichtsfunctie
  • beschermende functie

OSTEOLOGIE:

De cervicale wervelkolom:

  • halswervels lijken allen op elkaar, met uitzondering van atlas en axis die in vorm verschillen van de overige halswervels

*atlas:

ontbreken van corpus,onderste gewrichtvlak is convex

*axis: aanwezigheid van een dens

Cervicale wervel C3-C7:

C7; grote proc.spinosus, proc. prominens, niet gesplitst,proc.transversi met foramen transversarium

De thoracle wervel:

  • vorm afhankelijk van het niveau
  • de gewrichtsvlakken van de costovertebrale gewrichten
  • proc.spinosi;inplanting, grootte: horizontaal, richting: vrij verticaal

Ter hoogte van de overgangsgebieden (T1, T12) kunnen er individuele varianten zijn; T1 kan zo qua vorm soms functioneel gerekend worden tot de CWK en T12 tot de LWK. structuren:

De lumbale wervel:

structuren:

Het sacrum:

  • samengesteld uit onderlinge vergroeiing van 5 sacrale wervels en de daartussen gelegen disci
  • anterior zijde = facies pelvina
  • posteroir zijde =facies dorsalis

structuren:

linea transversae

Het os coccygis:

  • samengesteld uit ± 4 staartwervels (3-5)

structuren:

Het os coxae:

structuren:

Os ilium:

Os pubis:

Os ischii:


Het lumen van het canalis vertebrae:

  • vorm en afmeting van het canalis vertebrae variëren. Voor-achter diameter: 14-17 mm,soms verminderd door protusie

Lumen.JPG

Arthrologie:

De verbindingen tussen afzonderlijke wervels: komen tot stand door:

discus intervertebralis:

bestaat uit: kraakbeenplaten (2), annulus fibrosus, nucleus pulposus (verdwijnt bij ouder worden)

  • geen discus tussen C0-C1 en C1-C2
  • genoemd naar de bovenliggende wervel (vb C4 = discus tussen C4 en C5)
  • functie:
    • begeleiden van de bewegingen tussen de wervels
    • schokdemping
    • verdelen van de belasting

articulatio intervertebralis: (facetgewrichten)

    • cervicaal: facies articularis superior: gericht naar posterieur, craniaal en lateraal, facies articularis inferior: gericht naar anterieur, caudaal en mediaal

ligamenten:

articulatio uncovertebralis (cervicaal):

  • bevinden zich aan de dorsale zijde van de cervicale wervellichamen
  • proc.uncinati articuleren en zorgen voor laterale stabiliteit
  • uncarthrose bij oudere mensen geeft compressie a.vertebralis en n.spinalis

De hoogcervicale gewrichten, de verbindingen tussen occipitale as en axis: bestaat uit:

articulatio atlanto-occipitalis:

articulatio atlanto-axialis lateralis:

  • gewricht gevormd door fovea art.inf. atlas en fovea art.sup.axis
  • gewrichtsvlakken onderzijde atlas convex
  • gewrichtsvlakken bovenzijde axis convex

articulation atlanto-axialis medialis:

onderscheidt zich van de laagcervicale WK door:

  • bouw van de wervels
  • afwezigheid van disci
  • afwezigheid van uncovertebrale gewrichten
  • aanwezigheid van musculatuur die onafhankelijk bewegen mogelijk maakt
ligamenten:

De costo-vertebrale gewrichten en sterno-costale gewrichten:

de costo-vertebrale gewrichten:

bestaan uit:

articulatio capitis costae
ligamenten:

tussen facies art.tuberculi costae en fovea costalis transversalis ligamenten:


de sterno-costale gewrichten:

tussen kraakbenig uiteinde van costae verae 2-7 en incusura costalis v/h sternum 1e rib (heeft geen cavum) is een synchondrose en is verbonden met manubrium

ligamenten:

(ligamentum costo-xiphoidea (6e en 7e rib)

Het bekkengewricht:

bestaat uit:articulatio sacroiliacae (2x), gevormd door facia auricularis os ilium en het os sacrum

  • articulatio sympysis pubica;gevormd door beide facies symphysealis ossa pubis

structuren:

  • articulatio sacrococcygeale

ligamenten:

De circulatie:

1.De arteriële circulatie:

verschillend georganiseerd in de afzonderlijke regio’s

  • lumbaal en thoracaal; hoofdzakelijk segmentale arteriën
  • cervicaal; hoofdzakelijk uit a.vertebralis

2.De veneuze circulatie:

  • vormt van de schedelbasis tot aan sacrum een anastomose (= verbinding van bloedvaten van veschillende oorsprong)
  • 2 veneuze plexussen:
    • 1.plexus venosus vertebralis externis posterior (tssn proc.spinoi en transversi)

2**.plexus venosus vertebralis internis posterior (in wervelkanaal)

De musculatuur:

Dorsale spieren van de romp:

Diepe musculatuur:

autochtone rugmusculatuur = verzamelnaam voor groep spieren geïnnerveerd door de rami dorsales van de nn.spinales onderscheid:

  • korte nekspieren, onafhankelijk bewegen van de hoogcervicale WK (rotatie)
  • m.rectus capitis posterior minor en major
  • m.obliquus capitis superior en inferior
mm.erector spinae

groep afzonderlijke spieren, ligt in facia thoracolumbalis belangrijke rol bij flexie-extensie en lateroflexie van de WK 2 delen: zowel rechte als schuine spieren lateraal oppervlakkige tractus (lange systeem)mediaal diepere tractus (korte systeem)

4 systemen:

    • mediale intertransversale spieren:
      • mm.interspinales (6C, 4T, 5L)
      • mm.intertransversarii (6C, 4L)
      • mm.spinales (T: T10-L3  T2-T8, C: T2-T6  C2-C4)
    • mediale transversospinale spieren
      • mm.rotatores breves en longi
      • m.multifidus (boven rotatores)
      • m.semispinalis thoracis, cervicis en capitis (C4-T6)  5 niveau’s hoger
    • laterale intertransversale spieren
      • m.iliocostalis lumborum, thoracis en cervicis (rib 3-4-5 proc.trans. C4-5-6)
      • m.longissimus thoracis, cervicis en capitis
    • laterale spinotransversale spieren
      • m.splenius cervicus (proc.spin. T4-5-6 proc.trans. C1-C2)
      • m.splenius capitis
Middenste laag:
  • m.serratus posterior inferior (fascia thoracolumbalis  4 onderste ribben)
  • m.serratus posterior superior (proc.spin. C6-T2  rib 2 – rib 5)
  • m.rhomboideus minor (proc.trans. C6-C7-T1  margo medialis scapulae)
  • m.rhomboideus major (proc.trans. D1-T4  margo medialis distalis scapulae)
  • m.levator scapulae (proc.trans.C1-C4  angulus sup.scapulae)
Oppervlakkige laag:
  • m.lattisimus dorsi
    • pars iliaca
    • pars vertebralis
    • pars costalis
    • pars scapularis
  • m.trapezius
    • pars descendens
    • pars transversus
    • pars ascendens
  • fascia thoracolumbalis
Diepe laterale spieren van de romp:
  • m.quadratis lumborum, tonische spier, vaak verkort, rugklachten !
  • m.iliopsoas

Ventrale spieren van de romp:

Prevertebrale spieren

  • diepe spieren thv de hals:
    • m.rectus capitis anterior en lateralis
    • m.longus capitis
    • m.longus colli (3 delen)


  • Oppervlakkige spieren thv de hals:
    • m.platysma
    • m.sternocleidomastoideus
    • m.omohyoideus
    • m.sternohyoideus
    • m.sternothyroideus
    • m.thyrohyoideus
    • m.scalenus anterior, medialis en posterior
    • m.trapezius
  • Tussenribspieren:
    • m.intercostales externi en interni
    • m.subcostalis
    • m.transversus thoracis
    • diafragma
  • Buikspieren:
    • laterale groep:
      • m.obliquus externis abdominis
      • m.obliquus internis abdominis
      • m.transversus abdominis
    • mediale groep:
      • m.rectus abdominis
      • m.piramidalis

Neuroanatomie:

Medulla spinalis of ruggemerg:

  • ligt in het canalis spinalis en is een onderdeel van het centraal zenuwstelsel
  • lengte van 40-45 cm, max. omtrek = 4 cm
  • bevat cervicale en lumbale verdikkingen (intumescentia) waaruit de zenuwen naar de ledematen ontspringen
  • onderaan versmalt het ruggemerg tot conus medullaris (L1-L2) en eindigt als een dunnen streng, filium terminale (os coccygis)
    • substantia grisea
    • substantia alba
    • fissura mediana anterior
    • cornu anterius, posterius en laterale
    • canalis centralis
    • substantia intermedia centralis
    • commisura alba
    • radix dorsalis en ventrelis
    • ieder ruggemergsegment heeft een eigen paar nervi spinalis (ruggemergzenuwen)
  • 31 paar spinale zenuwen:
    • 8 nervi cervicales
    • 12 nervi thoracales
    • 5 nervi lumbales
    • 5 nervi sacrales
    • 1 nervus coccygei

Bloedvoorziening gebeurt op 2 manieren :

  • a.vertebralis; via a.spinalis anterior en posterior
  • segmentair door takken van a.intercostalis en aa.lumbales


Ruggemergvliezen:

Ruggemerg omgeven door 3 vliezen:

  • dura mater (spinalis) ; pachymeninx (harde hersenvlies)
    • opgebouwd uit 2 bladen die in het wervelkanaal op enige afstand van elkaar liggen
    • ertussen ligt de epidurale ruimte
    • buitenste blad is geheel vergroeid met het periost van het wervelkanaal
    • vormt een “zak” rond het ruggemerg en is craniaal vastgehecht aan de omtrek van foramen magnum
    • 2 belangrijke eigenschappen: mobiliteit en sensitiviteit
  • arachnoidea, leptomeninx (zacht hersenvlies)

tunica arachoidea (spinnewebvlies) staat in verbinding met de pia mater

  • pia mater, leptomeninx (zacht hersenvliezen) pia mater of vaatvlies ligt tegen het ruggemerg, bestaat uit 2 lagen: epi-pia en pia intimo, vormt het lig.dentriculatum; een ligament (vlies) dat thc CWK en TWK aan weerszijde van de pia mater ontspringt ; ophangen van het ruggemerg aan de dura mater.Deze vliezen omsluiten 3 cava: beschermende functie
    • cavum epidurale = ruimte tussen beide bladen dura mater
    • cavum subarachnoideale = ruimte tussen tunica arachnoidea en pia mater
    • cavum subdurale = ruimte tussen dura mater en tunica arachnoidea


De zenuwwortels:

Worden gevormd door het verenigen van takjes uit het ruggemerg.Grote variatie in aantal, lengte, richting en vorm van deze takjes. Benaming naar boveliggende wervel (behalve CWK: wortel C1; boven atlas en wortel C8  C7-T1).Zenuwwortel is bedekt door pia mater en omgeven door liquor cerebrospinalis tot aan ganglion. Dura mater en arachnoidea volgen de zenuwwortel wanneer deze de dura zak doorboren. Op plaats van uittreding uit WK wordt iedere spinale zenuw omgeven door een “mouw” van de dura mater (=duramanchet). Distaal van het spinaal ganglion gaat de dura over in het epineurium en de arachnoidea in het perinerium van de spinale zenuw.Thv foramen intervertebrale vormen radix ventralis en dorsalis samen de nervus spinalis, deze korte zenuw splitst buiten foramen in 4 takken:

  • ramus meningeus: via foramen terug en geeft in canalis vertebralis collaterale takken die verschillende segmenten overbruggen (craniaal en caudaal)Ineerveert: LLA, LLP, lig.flavum, annulus fibrosus v/d discus.
  • ramus dorsalis: tussen proc.art.sup. en proc.trans. splitst in :
    • ramus cutaneus (huid ruggebied)
    • ramus muscularis (rugextensoren)
    • ramus articularis (facetgewrichtskapsel)
  • ramus communicans alba en grisea: zie vegetatief systeem
  • ramus ventralis: zie plexussen


Foramen intervertebralis:

gevormd door :

  • anterieur: posterieure deel discus interevertebralis en corpus vertebrale: LLP

(cervicaal: ook uncovertebrale gewrichten)

  • craniaal: pediculus bovenliggende wervel
  • caudaal: pediculus onderliggende wervel
  • posterieur: intervertebrale gewrichten; laterale deel lig.flavum

Lengte neemt toe in cranio-caudale richting (L4-L5 = 2,5 cm lang) Diameter vergroot bij flexie en verkleint bij extensie in ipsolaterale rotatie


Plexussen:

  • thv extremiteiten vormen rami ventrales van de spinale zenuwen een vlechtwerk, waarin vezels van verschillende spinale zenuwen in elkaar verlopen
  • de zenuwen die dan naar de periferie lopen, bestaan uit vezels afkomstig uit verschillende spinale zenuwen

We onderscheiden:

  • plexus cervicobrachialis:
    • plexus cervicalis (C1-C4)
    • m.trapezius, m.SCM, diepe nekspieren, diafragma, huid van hals, nek en achterhoofd
    • plexus brachialis (C5-T1)
    • pars supraclavicularis,n.dorsalis, subclavius, suprascapularis, subscapularis, thoracius longus, thoracodorsalis, pectoralis lateralis en medialis
    • pars infraclavicularis,n.axillaris, musculocutaneus, radialis, medialis, ulnaris
  • nervi intercostales (T1-T12)
    • thv de romp lopen de ramis ventrales segmentair als nervi intercostales gelijk met de ribben
  • plexus lumbosacrales (T12-S3)
    • plexus lumbalis  ligt in de m.psoas
    • plexus sacralis  ligt op de m.pirifamis
    • n.subcostalis, iliohypogasticus, ilio-inguinale, genitofemorale, obturatorius, cutaneus femoris laterale, femoralis, glutaeus superior en inferior, cutaneus femoris posterior, n.ischiadicus (n.peroneus en n.tibialis)
  • plexus pudendus (S3-S4)

Levert in hoofdzaak takken die behoren tot perifere zenuwstelsel,n.pudendus

Het vegetatief systeem:

Verzorgt de inwendige organen en hun bekleding Functie: regulatie van de functies van de organen overeenkomstig de eisen, door samenwerking van ortho- en parasympathisch systeem Verbinding van CZS met de viscera door vegetatief systeem gebeurt altijd door 2 neuronen:

  • preganglionaire vezels
  • postganglionaire vezels

Aaxonen van preganglionaire vezels verlaten het ruggemerg via radix ventralis, n.spinalis, n.communicans alba en bereiken de ganglia van de truncus sympathicus (voor proc.trans.) Axonen van postganglionaire vezels kunnen op 3 manieren naar “orgaan” verder gaan:

  • ze gaan terug naar de n.spinalis via ramus communicans grisea en lopen verder naar de organen van de extremiteiten (klieren, haarspiertjes, bloedvaten, …)
  • ze lopen mee met de vertakkingen van de bloedvaten die in de buurt van het ganglion gelegen zijn
  • als separate zenuwen naar een orgaan

DE WERVELKOLOM

De wervelkolom:

De krommingen:

Pasgeborenen: WK concaaf naar ventraal Na 1 jaar: concaaf (tot recht) meer naar voor 10 jaar: normale krommingen WK

  • cervicale lordose, thoracale kyfose, lumbale lordose, sacrale kromming
  • ontstaan: 4 steunen  2 steunen  bekkenkanteling naar achter
  • doel:

R = N2+1 (R = weerstand tegen axiale druk, N = beweeglijkheid)  Delmas

Indeling van de wervelkolom:

  • CWZ
    • hoog C0-C1-C2
    • midden C2-C5
    • laag C5-C7
  • TWZ
    • hoog T1-T3
    • midden T4-T8
    • laag T9-T12
  • LWZ
    • overgangsgebieden: cranio-cervicaal, cervico-thoracaal, thoraco-lumbaal, lumbo-sacraal

=Functies van de wervelkolom:

  • statische functie; stijfheid – ondersteuning (verstagingssysteem)
  • dynamische functie; beweeglijkheid – buigzaamheid (functioneel bew. sysyteem)
  • beschermende functie; ruggemerg – cauda equina – a.vertebralis – stoot
  • evenwichtsfunctie (goed functioneren van de WK, vb. op 1 been staan en evenwicht behouden)

Functionele eenheid van de wervelkolom:

Voorste en achterste component:

Het bewegingssegment:

  • voorste component:
    • 2 corpora
    • discus intervertebralis
    • LLA & LLP
    • functie; dragende (stat + dyn)
  • achterste component:
    • arcus
    • facetgewrichten
    • proc.trans. + proc.spin.
    • lig.flavum; suprasp
    • functie; dynamische (beweging sturen)
Het corpus vertebrae:
  • functie; gewicht dragen (door eigen structuur)
  • structuur; compacte laag bot met daarin spongieus weefsel
  • geen massief bot = zwaarder, betere veerkracht
  • schuinlopend systeem trabeculae corpus vertebrae; overlappen het hor. en vert. systeem
  • verschil in weerstand; indeukings# meestal ventraal
  • ouderdomsverschijnselen van het corpus:
    • vermindering sterkte bot (minder trabeculae)
    • erger: osteofyten: papgaaienbekken = arthrose; verstijven WK
    • vermindering veerkracht van het bot
    • afname van de corpushoogte
    • afplatting van het corpus
    • toename concaviteit corpus
Discus intervertabralis:
  • structuur , 3 delen: (20-30 % v/d WK)
    • eindplaat = kraakbeenplaat (hyalien kraakbeen) dikte: 0,6-1 mm, functie: verankering discus intervertebralis
  • nucleus pulposus
    • centrum van de discus (40 % van de discus)
    • gelatineuze massa
    • matrix: collegaanvezels, gel, chondrocyten en bindweefselcellen
    • eigenschappen proteoglycanen: zeer hydrofiel  hoge osmotische druk, weerstand
    tegen belasting (want constante belasting op DI  evenwicht tussen osmotische en 
    hydrostatische druk)
  • anulus fibrosus= vezelige ring bestaande uit 10-20 lamellen
    • samenstelling lamellen: collegeenvezels, 60-70 % water
    • vezels binnen 1 lamel lopen in dezelfde richting maar in de opeenvolgende lamellen
    in tegengestelde richting
    • richting lamellen = 30º met corpus
    • functie:
      • dragende functie  overdracht en absorptie van belasting
      • begeleiden van beweging
      • mobiliteit van WK, mobiliteit bepaald door: dikte, breedte en compliance (= omgekeerde van elasticiteit) van de discus intervertebralis; DI is buigbaar om beweging toe te laten;discus wordt op een complexe manier belast:

 mechanisch gedrag van de discus bij axiale compressie:  overdracht van compressie door samenwerking nucleus pulposus en anulus fibrosus - druk op nucleus (wel/niet samendrukbaar)  zet uit in de breedte - druk tegen lamellen  continue actie-reactie kracht  voorspanning in DI - druk in discus is nooit nul - osmotische druk - evenwicht osmotische druk en hydrostatische druk (dag-nacht)  ’s morgens > ’s avonds (’s avonds: hydrostatisch > osmotisch)  axiale compressie  weinig schade aan DI

 mechanisch gedrag van de discus bij axiale rek:  alle collageenvezels op rek + geven weerstand tegen rek  bij buigbeweging  vezels aan convexe zijde op rek

 mechanisch gedrag van de discus bij glijden/schuiven:  vezels in richting van beweging op rek (niet alle vezels evenveel op rek)  andere vezels ontspannen  rekkracht vermogen is groter in voorste en achterste vezels dan in laterale  rekkracht vermogen is groter in perifere dan in centrale vezels

 mechanisch gedrag van de discus bij buigen:  aan concave zijde: - corpora naderen - compressie anulus en zal uitpuilen - compressie nucleus concaaf  aan convexe zijde: - corpora uit elkaar - rek op anulus (vooral perifeer) - nucleus wordt ontlast  buigen zal druk niet verhogen, wel bij combinatie

 mechanisch gedrag van de discus bij torsie:  vezels in richting torsie trekken  vezels in tegenovergestelde richting ontspannen

• discusdegeneratie  protecoglucanen   minder vochtopname  dikte en beweeglijkheid   elasticiteit DI   kruiphouding (aanpassing vervormbaarheid door druk)

d) Verhouding discushoogte en corpushoogte:


[[



e) De facetgewrichten: = intervertebrale gewrichten = (zyg)apofysaire gewrichten  junctura synoviales tussen facia art.sup. en inf.  morfologische verschillen: regionaal, inter-individueel, intra-individueel, asymmetrie  meest voorkomende vorm: vlak, C-vormig, J-vormig • functie van de facetgewrichten:  toestaan van beweging tussen de wervels  overdracht van belasting  beschermen van discus tegen schuifkrachten • structuren van de factegewrichten:  membrana fibrosa  membrana synovialis  intra-articulaire structuren (vetweefsel, meniscoide plooien)

f) De ligamenten:  opgebouwd uit collageenvezels met een oriëntatie in de lengterichting van het ligament  functie  stabiliteit, limiteren mobiliteit, beschermend - lig.flavum  invloed bij bewegen, verhinderen kapselinklemming, voorspanning op discus - lig.longitudinale anterior  weerstand bij anterieure rek - lig.longitudinale posterior  weerstand bij posterieure rek (bij buiging  verhinderen van uitpuiling door LLA & LLP) - lig.interspinale  weerstand bij flexie - lig.supraspinalia  weerstand bij flexie (vanaf C7 = lig.nuchae), niet tot sacraal (L4-L5) - lig.intertransversaria  weerstand bij zijwaarts buigen - lig.iliolumbale  verhinderen voorwaarts glijden L5 op sacrum, stabilisatie L5 op sacrum

g) Ruggemerg en dura mater:  tijdens bewegen ontstaan er schuif- en trekkrachten op ruggemerg en dura mater  ruggemerg, dura mater en wortels zijn met elkaar verbonden  rek wordt verdeeld over de

   structuren

1.5 Kinematica van de wervelkolom: • 2 typen van bewegen: - rotatie (angulaire bewegingen) - translatie (lineaire bewegingen)  combinatie van rotatie en translatie = rollen

• vrijheidsgraden wervel:

[[



• indeling: - osteokinematica  beschrijving van de botbewegingen  rotatie  anatomische botbewegingen (rond anatomische assen)  fysiologische botbewegingen (rond “werkelijke” as)  spin, swing (rond lengte-as)  translatie

- arthrokinematica  beschrijving van de gewrichtsbewegingen  rotatie: rol – glijden  tractie

• toegepast op WK: (swing, spin, translatie-tractie) - osteokinematica:  swing = schommelbeweging  hoekverandering lengteassen  WK: flexie + extensie + lateroflexie  spin = rotatiebeweging  vast raakpunt  WK: rotatie

- arthrokinematica: (intra-articulaire bewegingen)  botrotatie veroorzaakt intra-articuair een rol/glij beweging  rolbeweging is gelijk aan de bewegingsrichting  glijbeweging is afhankelijk van de vorm van de gewrichtspartner  convexe gewrichtspartner  draaipunt ligt binnen bewegend bot  glijrichting is tegengesteld aan rolrichting  concave gewrichtspartner  draaipunt ligt buiten bewegend bot  glijrichting is gelijk aan rolrichting

- wervelkolom:  C0-C1  convex-concaaf  glijrichting tegengesteld aan rolrichting  C1-C2  convex-convex  onstabiel (glijrichting tegengesteld aan rolrichting)  onder C2  concaaf-convex  glijrichting gelijk aan rolbeweging

• gewrichtsposities: - maximally loose-packed position - loose-packed position - maximally close-packed position - clos-packed position

1.6 Bewegingsomvang van de bewegingen van de wervelkolom:

Beweeglijkheid wk.JPG


2. De cervicale wervelkolom:

2.1 Inleiding:  meest beweeglijke deel van WK, ondersteunt hoofd (trauma)  curvatuur: lordose en omkering hoogcervicaal  horizontaal houden visuslijn  functionele onderverdeling: - hoogcervicaal C0-C2 - midden- en laagcervicaal C2-C7 (soms ook T1)

2.2 Hoogcervicale wervelkolom:

a) Inleiding: = craniovertebraal complex  onderscheid hoog – laag: vorm, aanwezigheid discus en uncovertebrale gewrichten, eigen

    ligamenten en spieren

 atlas = kogellager tussen C0 en C2  atlas en axis kunnen theoretisch onafhankelijk van elkaar bewegen  C0-C1  stabiel, C1-C2  mobiel

b) Gewrichten: • atlanto-occipitaal gewricht (C0-C1):  condylen C0 en fovea art.superior atlas  morfologie:  condylen  langwerpig, biconvex  fovea  langwerpig, biconcaaf  oriëntatie gewrichtsvlakken:  condylen  caudaal, mediaal  fovea  craniaal, lateraal  bewegingsassen:  frontale as (door proc.mastoideus) flexie en extensie  sagittale as (2-3 cm boven dens)  lateroflexie  transversale as  onduidelijk gezien geringe amplitude

• atlanto-axiaal gewricht (C1-C2): 1) laterale atlanto-axiaal gewricht:  fovea art.sup. axis en fovea art.inf. atlas  morfologie  beide biconvex  oriëntatie:  atlas  caudaal, mediaal, licht naar dorsaal  axis  craniaal, lateraal, licht naar ventraal 2) mediale atlanto-axiaal gewricht: ventraal: facies art.ant.dens en fovea dentis atlas dorsaal : facies art.dens en anterieure zijde lig.transversum  bewegingsassen:  frontale as (midden bovenste deel dens) flexie en extensie  sagittale as (midden cervicaal) lateroflexie  transversale as (achter dens door lig.transversum)  rotatie

c) Mobiliteit:  bewegingsmogelijkheden: C0-C1  vooral F, E, LF; C1-C2  rotatie • flexie:  C0-C1: C0 rolt naar ventraal en glijdt naar dorsaal  C1-C2: C1 rolt naar venntraal en glijdt naar dorsaal  dens kantelt naar dorsaal  ventraal: afstand kleiner, dorsaal: spanning • extensie:  C0-C1: condylen rollen naar dorsaal en glijden naar ventro-craniaal  C1-C2: C1 rolt naar dorsaal en slipt iets naar ventraal  dens kantelt naar ventraal  ventraal: spanning, dorsaal: afstand kleiner • lateroflexie:  gepaard met heterolaterale rotatie C0-C1 tov C2 • rotatie:  gepaard met heterolaterale LF C0, heterolaterale verplaatsing atlas en dens, schroefeffect

d) Bewegingsomvang:

REGIO flexie-extensie lateroflexie rotatie C0-C1 13 8 0-3 C1-C2 10 0-3 47

2.3 Midden- en laagcervicale wervelkolom: a) Corpus:  relatief kleiner, wigvormig  dwars 50% > A-P  groot canalis cervicalis

b) Uncovertebrale gewrichten: = gewrichten van Luschka  C2-C3 tem C6-C7  functie: stabiliteit, limiteren bewegingen, koppeling LF-R  groeischijf: dorsolateraal 2 groeischijven = ontstaan

c) Discus intervertebralis:  relatief dik en kleiner in diameter, ventraal hoger  kleine nucleus pulposus + samenstelling ervan is anders (meer collageen, minder vochtabsorptie)

d) Facetgewrichten:  gevormd door: facies art. inferior en superior  !!! inklemming  lig.flavum geeft spanning op gewrichtskapsel om inklemming te voorkomen  oriëntatie: 45º tov transversaal vlak, 0º tov frontaal vlak - fac.art.inf  ventraal, caudaal, iets mediaal - fac.art.sup  dorsaal, craniaal, iets lateraal

e) Mobiliteit: • flexie:  bewegingsas  in onderliggende wervel (afhankelijk niveau  hoog: caudaal, laag: craniaal)  gewrichtsvlakken, coprora, discus, proc.transversi, proc.spinosi, uncovertebrale gewrichten  remmende structuren  kapsel, discus, anulus, ligamenten  eindplaat en facetten vormen cilinder  foramen intervertebralis vergroot  gapping (gewrichtslijn niet mooi congruent met cirkellijnen)  dorso-caudaal • extensie:  bewegingsas  idem  gewrichtsvlakken, corpora, discus, proc.transversi, proc.spinosi, uncovertebrale gewrichten  remmende structuren  kapsel, discus, LLA, proc.spinosi  gapping  ventro-craniaal • lateroflexie:  LF en homolaterale rotatie zijn hier gekoppelde bewegingen  stand facetgewrichten,

    uncovertebrale gewrichten

 bewegingsas  sterk variabel  gewrichtsvlakken, corpora, discus, proc.transversi, proc.spinosi, uncovertebrale gewrichten  remmende structuren  convexe zijde: anulus, kapsel, ligamenten  concave zijde: uncovertebrale gewrichten • rotatie:  bewegingsas  “nucleus pulposus”  gewrichtsvlakken, discus, proc.transversi, proc.spinosi  remmende structuren  anulus, kapsel, ligamenten

f) Bewegingsomvang:

REGIO flexie-extensie lateroflexie rotatie C2-C3 5-23 11-20 6-28 C3-C4 7-38 9-15 10-28 C4-C5 8-39 0-16 10-26 C5-C6 4-34 0-16 8-34 C6-C7 1-29 0-17 5-13 3. De thoracale wervelkolom:

 functionele indeling: - hoog T1-T4 - midden T5-T8 - laag T9-T12  functies: bescherming ingewanden, ademhaling


a) Corpus:  relatief hoog, lange processi, niervormig, wigvormig  A-P = dwars

b) Discus intervertebralis:  relatief dun  weinig discogene klachten thoracaal

c) Facetgewrichten:  gevormd door: facies art. inferior en superior  oriëntatie: 60º tov transversaal vlak, 20º tov frontaal vlak - fac.art.inf  ventraal, mediaal, caudaal - fac.art.sup  dorsaal, lateraal, craniaal  kleine rol in belastingsoverdracht

d) Thorax:  TWZ, ribben en sternum  stijfheid van de TWZ, sterktetoename van de TWZ  functie: ademhaling + bescherming

e) Ribben: • Costovertebrale gewrichten:  art.capitis costae  caput = convex en fovea = concaaf  art.costo-transversario  tub.costae rib en fac.art.tub.proc.transversus  rib 1-6  fascia = concaaf/ventraal gericht, tub.costae = convex  rib 7-10  fascia = vlak/craniaal gericht, tub.costae = concaaf • Costosternale verbinding:  costo-chondrale verbinding  kegelvormig, afgeplat naar ventraal en dorsaal  geen rotatie

    mogelijk

 costo-sternale verbinding  wigvormig  geen rotatie mogelijk  doordat er geen rotatie mogelijk is, ontstaat er torsie op het ribkraakbeen

f) Mobiliteit:  geringe mobiliteit door geringe discushoogte en door aanwezigheid van de thorax

• flexie:  bewegingsas  in craniaal gedeelte van de onderliggende wervel  coprora, discus, proc.transversi, proc.spinosi, intervertebrale gewrichten, thoraxbeweging bij

    flexie (vergroten costo-vertebrale hoek, sterno-costale hoek, chondro-costale hoek)

 remmende structuren  kapsel, ligamenten, anulus (dorsaal), costo-vertebrale ligamenten • extensie:  bewegingsas  in midden van caudale deel  corpora, discus, proc.transversi, proc.spinosi, intervertebrale gewrichten, thoraxbeweging bij

    extensie (verkleinen costo-vertebrale hoek, sterno-costale hoek, chondro-costale hoek)

 remmende structuren  kapsel, anulus (ventraal), beenderige impact, LLA • lateroflexie:  bewegingsas  onderliggende wervel (voor Li-rotatie iets meer Re en omgekeerd)  corpora, discus, proc.transversi, proc.spinosi, intervertebrale gewrichten, thoraxbeweging bij

    lateroflexie (concaaf: thorax , intercostale ruimte, chondrocostale hoek; convex: thorax , 
    intercostale ruimte , chondrocostale hoek )

 remmende structuren  convexe zijde: anulus, kapsel, ligamenten, intercostale ligamenten en spieren  concave zijde: compressie gewrichten en ribben

• rotatie:  bewegingsas  thv nucleus  intervertebrale gewrichten, discus, proc.transversi, proc.spinosi, thoraxbeweging bij rotatie

    (homolateraal: concaviteit  dorsolateraal, concaviteit chondrocostale hoek ; heterolateraal: 
    concaviteit  dorsolateraal, concaviteit chondrocostale hoek )

 remmende structuren  anulus, kapsel, ligamenten, thorax

g) Bewegingsomvang:

REGIO flexie-extensie lateroflexie rotatie T1-T2 3-5 6 14 T2-T3 3-5 5-7 4-12 T3-T4 2-5 3-7 5-11 T4-T5 2-5 5-6 4-11 T5-T6 3-5 5-6 5-11 T6-T7 2-7 6 4-11 T7-T8 3-8 3-8 4-11 T8-T9 3-8 4-7 6-7 T9-T10 3-8 4-7 3-5 T10-T11 4-14 3-10 2-3 T11-T12 6-20 4-12 2-3

4. De lumbale wervelkolom:

a) Corpus:  niervormig, rechthoekig  dwars > A-P

b) Discus intervertebralis:  dicushoogte/corpushoogte = 1/3  hoogte neemt toe van L1-L4

c) Facetgewrichten:  gevormd door: facies art. inferior en superior  afstand tussen facetten neemt toe naar caudaal  onderscheid tussen vlakke en gekromde (C- of J-vormig)  oriëntatie: 90º tov transversaal vlak, 45º tov frontaal vlak - fac.art.inf  ventraal, lateraal - fac.art.sup  dorsaal, mediaal  oriëntatie facetgewrichten bepalen weerstand tegen voorwaarts transleren en rotatie

d) Lumbale lordose:  door inclinatie sacrum  basis naar ventraal en caudaal (sacrumhellingshoek: 30-50º)  doel  mechanisch voordeel  vorm: bepaald door discus en corpus L5  stabiliteit  afschuifkrachten door zwaartekracht  tegengewerkt door weerstand van facetgewrichten, discus, lig.iliolumbale

e) Mobiliteit:  bepaald door discushoogte, morfologie en oriëntatie facetgewrichten  vooral flexie en extensie, minder lateroflexie, geringe rotatie


• flexie:  bewegingsas  caudaal en iets dorsaal van het midden  discus, proc.spinosi, intervertebrale gewrichten, lumbale lordose wordt rechtlijnig (kyfotische

    kromming)

 verschillende stappen: 1) opheffen lordose  rotatie vanuit wervels  wervels evenwijdig  max.contact thv

 facetgewrichten

2) rotatie en translatie  enkel L1-L4  sagittaal voorwaartse weerstand  zo opening,

   dan transversaal

 remmende structuren  kapsel, ligamenten, beenderige impact • extensie:  bewegingsas  idem  discus, proc.spinosi, intervertebrale gewrichten,  remmende structuren  kapsel, discus, beenderige impact (proc.spinosi, facetgewrichten 

    contact thv lamina  microtraumata = spondylo), LLA

• lateroflexie:  bewegingsas  midden discus  hoog lumbaal, minder naar caudaal toe (ligamenten zorgen voor stabiliteit + proc.art. verder

    uit elkaar  stabiliteit , mobiliteit )

 concave zijde, convexe zijde  remmende structuren  beenderig contact, ligamenten, discus • rotatie:  geringe rotatie lumbaal  intervertebrale gewrichten, contactverlies, compressiepunt, rotatie  bij flexie  remmende structuren  facetgewrichten, discus, ligamenten, kapsel

f) Bewegingsomvang:  flexie-extensie  12º-16º/ segment  lateroflexie  10º, L4-L5: 6º, L5-S1: 3º  rotatie  1º-3º













Deel 3: DE BEKKENGEWRICHTEN

1. Inleiding:  3 beenderen, 3 gewrichten  bekkengordel = osteo-articulaire ring  functie: - overbrengen van krachten van de WK op OL en omgekeerd - belastingsabsorberende functie  geslachtsgebonden verschillen (♀: bekken in- en uitgang groter, iliovleugeltjes naar buiten gericht)

2. Stabiliteit van de bekkengordel: - self-locking systeem (wervel – sacrum – ilium – femur = gesloten cirkel) - hefboom SI en SP - ligamentaire systeem - onregelmatige structuren SI gewrichtsvlakken (= vrij ruwe structuren  wrijvingkracht ) - wigvorm sacrum  frontaal vlak: weerstand tegen afglijden (boven groter dan onder)  transversaal vlak: weerstand tegen ventraal kantelen

3. Het sacroiliacaal gewricht:

3.1 Morfologie:  gevormd door facies auricularis  synoviaal gewricht  halfmaanvormig

- grillig “reliëf” met richels en groeven - facies auricularis ilium is negatief van sacrum - tuberculum van Bonnaire = rotatiepunt SI gewricht

3.2 Mobiliteit:  grote discussie rond mobiliteit SI  klassiek: - nutatie  beweging die plaatsvindt rond een as thv S2 (basis naar voor, apex naar achter)  bekkeningang , bekkenuitgang   ilium: mediaal  tub.ischiadicum: lateraal - contra-nuatatie  basis naar achter, apex naar voor  bekkeningang   ilium: lateraal  tub.ischiadicum: mediaal

4. Symphysis pubis:  gewricht tussen beide facies symphysialis ossa pubica  amphi-arthrose  stevige ligamenten  mobiliteit: - vnl absorptie van trek-, buig- en drukkrachten - translatie (1-2 mm) en rotatie (1-1,5º)


Fysieke klachten?

Fysiothrapeut.JPG Raadpleeg uw fysiotherapeut, specialist in beweging [1]

Kine.be.JPG Voor België [2]